Gedaan met laden. U bevindt zich op: Analyse van het energiegebruik en de CO2-uitstoot van de land- en tuinbouwsector (2021) Studies in het kader van beleidsdomeinen ‘energie' en ‘klimaat'

Analyse van het energiegebruik en de CO2-uitstoot van de land- en tuinbouwsector (2021)

Inhoud van de studie

In deze studie, afgerond door Trinomics in november 2021, wordt een vergelijking gemaakt tussen het energieverbruik en de energiegerelateerde CO2-emissies van de land- en tuinbouwsector in Nederland en Vlaanderen, evenals van het beleid ter zake en de toepassing (en ondersteuning) van de meest relevante technologieën die kunnen bijdragen aan het bereiken van de energie- en klimaatdoelstellingen in deze sector. Naast toepassingen die energiebesparing mogelijk maken wordt ook gefocust op het gebruik van hernieuwbare energietechnologieën, die ook voor de land- en tuinbouwsector opportuniteiten bieden om zijn CO2-emissies en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te beperken. De praktijken en ervaringen, evenals het beleid op dit gebied in Nederland worden in kaart gebracht en vergeleken met Vlaanderen, om op basis van geïdentificeerde goede praktijken aanbevelingen te formuleren.

De volledige studie ‘Energiegebruik en CO2 uitstoot van Nederlandse en Vlaamse land- en tuinbouwsector’(PDF bestand opent in nieuw venster) kunt u hier consulteren.

Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen

  • De land- en tuinbouwsector is zowel in Nederland als in Vlaanderen verantwoordelijk voor een significant aandeel van de broeikasgassenuitstoot. De meerderheid van deze emissies zijn niet-energetisch (methaan, lachgas);
  • Het energiegebruik en de energetische emissies (CO2) zijn vooral hoog in de glastuinbouw en nemen in Vlaanderen nog toe;
  • Het tempo waarmee in de Vlaamse landbouwsector voortgang wordt geboekt voor het reduceren van energiegebruik en (energetische) CO2-emissies is onvoldoende om de doelstellingen voor 2030 te behalen;
  • Door structurele verschillen in teelten kan de voortgang in de verduurzaming van de landbouwsector en de effectiviteit van het beleid in Nederland en Vlaanderen moeilijk vergeleken worden. Uit indicaties blijkt evenwel dat het Nederlandse beleid effectiever is dan het beleid in Vlaanderen;
  • Het pad naar volledige verduurzaming van de landbouwsector is niet evident. Een breed palet aan technieken kán een rol spelen, en de relevantie en toepasbaarheid ervan zijn afhankelijk van technologische ontwikkelingen en omgevingsfactoren;
  • De zeer gunstige voorwaarden voor het gebruik van fossiele brandstoffen in het algemeen en WKK’s op aardgas in het bijzonder remmen de verduurzaming in grote mate af, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Om het tempo van verduurzaming op te voeren zal dus in eerste instantie het beleidskader voor fossiele brandstoffen aangepast moeten worden;
  • Het steunkader voor investeringen in duurzame energietechnieken is in beide landen al grotendeels uitgewerkt en geïmplementeerd. Trinomics heeft geen duidelijke tekortkomingen in het Vlaamse steunkader geïdentificeerd. Wél kan het helpen om de omvang van de steun voor duurzame technieken op te schalen en kunnen sectorspecifieke instrumenten overwogen worden;
  • Een gelijktijdige en budgetneutrale verhoging van belastingen en heffingen op het gebruik van fossiele energie enerzijds en intensivering van de steun voor verduurzaming anderzijds kan een goed startpunt zijn om de verduurzaming te stimuleren zonder de concurrentiepositie van de Vlaamse land- en tuinbouwsector in het gedrang te brengen;
  • De Nederlandse aanpak om sectorspecifieke objectieven en maatregelen af te spreken met de sector kan als ‘goede praktijk’ beschouwd worden. Trinomics beveelt dan ook aan om in Vlaanderen een vergelijkbare aanpak te volgen;
  • Het sectorspecifieke onderzoek in overheidsinstellingen en sectorale centra zou sterker moeten gericht worden op technieken die een verduurzaming mogelijk maken. Eventuele nieuwe overheidsfinanciering kan worden gekoppeld aan afspraken om het onderzoek meer te focussen op technieken die kosten-efficiënt kunnen bijdragen aan het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen. Daarnaast kunnen de onderzoekscentra ook sterker betrokken worden bij het opstellen van nieuwe normering. De mogelijkheid om innovatieve projecten uit te voeren binnen een lokaal ‘regelluw wetgevend’ kader kan het onderzoek ondersteunen.